Naar aanleiding van de tentoonstelling: “Palmyra. Stad van duizend zuilen in Deventer.”, die nog tot 12 maart te zien is in de Waag op de Brink schreef ik mijn 14e stadsgedicht. De tentoonstelling bracht me tot het inzicht dat elke stad ooit is geboren, maar net zo vergankelijk is als de mensen die er wonen. Daarnaast bedacht ik me dat elk aardse heiligdom, hoezeer het de tand des tijds ook heeft doorstaan, kwetsbaar is. Juist dat wat van grote historische en culturele waarde heeft valt ten prooi aan terroristen. In Palmyra hebben mensen hun leven gegeven om de stad en wat zij herbergt te beschermen en toch staan er nog slechts 2 van de 16 zuilen overeind. IS heeft er lelijk huisgehouden en hoewel ik vandaag las dat het Syrische leger heeft terug veroverd is niets ooit een garantie voor behoud. Daarover gaat onder andere het gedicht:
Palmyra
Hoeveel tijd is ons gegeven?
Hoeveel plek ons toebedeeld?
Wat bepaalt hoe lang we leven?
Wat bepaalt hoeveel?
Hoeveel haat schuilt in het wezen
dat vernietigt en verjaagt?
Hoeveel liefde is er nodig
om die haat te lijf te gaan?
Hoe bewaar je het bewijs
dat een stad ooit is geboren
als de schouder die haar draagt
van steen tot zand vergaat
en haar toegangspoort het oog wordt
van een gloeiendhete naald?
Hoe bewaar je het bewijs
dat er vreugde heeft geheerst
als haar openluchttheater
opereert als strijdtoneel
en zelfs de tombes op haar grond
de dood niet meer bewaken?
Slechts de toekomst kan haar geven
wat ze sterker dan geluk ontbeert:
De kans om te herrijzen
met wat van haar niet stuk kon gaan,
want op de vrede volgt strijd,
maar op de strijd volgt vrede.
Is de geest altijd groter dan het lijf dat hij bewoont?
Is een mens altijd kleiner dan dat waarvan hij droomt?
Op de vraag volgt de stilte,
op de stilte volgt de vraag.