Oma
Ik hoor van verre botgeknars
wanneer je opstaat om te groeten
en je ogen zich versmallen
om mijn daglicht te verdragen
Je adem knispert onder mijn zolen
er heeft zich een waas op je ruiten gevormd
We worden omringd door een zee van wit
die het gras, de bloemen, de tafel, de asbak
en kabouters tot bibberende
lotgenoten maakt
Kom mee, terug naar binnen
lees me voor uit je hoofd
van fietsen met oom Paul
in een eeuwig stukje zomer
waar sneeuw niet kan komen
en hij nog altijd
in een kinderzitje zit