Sinds ik me kan herinneren ben ik bang voor het donker. Als mijn ouders me toen ik klein was vroegen, iets uit de kelder te pakken, moest mijn broertje mee. ‘s Avonds in het donker op de fiets naar huis vind ik nog steeds niet fijn. Waar ik nu woon moet je voor de douche en de wc een trapje af door het trappenhuis. Er zijn momenten dat ik douchen of naar de wc gaan ’s avonds beangstigend vind en eenmaal beneden vlug achter het douchegordijn kijk of er niemand staat. Ik kijk ook regelmatig op het plafond of daar niet iets of iemand hangt. Wanneer ik op de wc zit, schiet soms de gedachte door mijn hoofd dat een krokodil omhoog zou kunnen bijten. Het klinkt belachelijk en een beetje beschamend als ik het zo typ, maar het is waar.
Een tijdje geleden voelde ik me nogal slecht. Ik was bang voor alles en niets tegelijk en voelde me gevangen in mezelf. Na gesprekken met Tonny en Sam over het donker leren accepteren besloot ik iets te doen wat ik eigenlijk niet durf en zo geschiedde: Ik ging op de toiletpot zitten met de deur op slot en het licht uit. Er zitten geen ramen in onze wc, dus als het donker is, is het ook echt donker. Mijn vriendin Soraya had eens gezegd dat ik mijn gevoelens moet accepteren en er ruimte voor moet maken. Dat zou ik maar eens proberen; ik had toch niets te verliezen en in je eigen wc zitten met de deur op slot is een veiliger manier om het donker te leren omarmen dan wat mijn moeder vroeger deed: ’s nachts in een verlaten gebouw met een seriemoordenaar praten. “Ik geloof dat mijn interesse voor de menselijke psyche daar is geboren”, zegt ze daarover. Ik ben blij dat het haar uiteindelijk is gelukt, mijn moeder te worden.
Het eerste wat ik merkte in die donkere wc was dat het niet uitmaakt of je ogen in het donker dicht of open zijn; je ziet toch hetzelfde zwart. Dat was een benauwende ervaring, alsof ik blind was geworden. Ik wilde gauw het licht aandoen om te checken of ik nog kon zien, maar kon me bedwingen. Ik bleef in het donker zitten met het hart in mijn keel en zei hardop: “Kom maar, angst, er is ruimte voor je.” Dat liet angst zich geen tweede keer zeggen. Het was vreeswekkend hoe het zich openbaarde in de ruimte; als een monster gemaakt van zilveren slierten die steeds kwaadaardiger gezichten vormden. Toen ik angst alle ruimte had gegeven die ik kon geven, zwakte het af.
Daarop sprak ik woede aan: “Kom maar, woede, kom maar met alles wat bij je hoort en alles wat je in wezen bent; kom maar in de vorm van onmacht, teleurstelling, frustratie en koppigheid”. Bij woede verscheen er onweer in de lucht. Felle flitsen die de grond omploegden en er insecten uit lieten kruipen. Woede had behoorlijk veel ruimte nodig. Meer nog dan angst. Misschien omdat angst van nature veel ruimte van me krijgt.
Hierna was het de beurt aan verdriet. Verdriet dat minder wild is dan woede, maar dieper voert. Ze verscheen in de vorm van een riviertje met grashalmen die meebewogen met de stroom. Verdriet is pijn zonder bodem, maar kan als het ruimte krijgt transformeren tot het vermogen, met volle aandacht naar iets te kijken en de diepte ervan in te zien.
Toen angst, woede en verdriet de ruimte hadden gekregen wilde ik het lichter maken. Ik sprak hoop aan. Hoop hoorde me niet. Ik probeerde het liever te vragen, maar hoop bleef afwezig. Ik vroeg aan angst, woede en verdriet: “Jongens, help hoop eens uit mijn hart te klimmen, doe het met warme handen, anders schrikt ze. Hoop is klein en weinig gewend.” Met een beetje gemopper van woede lukte het om hoop naar buiten te halen. Ze was een lichtblauw, doorzichtig ballonnetje ter grootte van een grapefruit dat onhandig in de ruimte zweefde. Ik zei dat er ruimte voor haar was. Ze werd iets groter, maar overtuigend was het niet. Ik besloot het te accepteren en vertrouwen aan te spreken. Met hulp van vertrouwen zou hoop het wellicht makkelijker vinden om te groeien.
Als er iets is wat ik mis in mijn leven, is het vertrouwen. Het maakt niet uit hoeveel mensen me steunen; ik blijf het in twijfel trekken. Toen ik vertrouwen aansprak gebeurde er lange tijd niets, maar doordat hoop ten slotte ook naar buiten was gekomen bleef ik volharden. Op een gegeven moment zag ik een mandje voor me met een doffe zwarte slang erin. Het zat in mijn buik en deed me denken aan sprookjes van vroeger over fakirs die met hun gefluit slangen uit mandjes laten kruipen. Ik werd al moe bij de gedachte dat ik in een donker mandje in iemands buik lig terwijl de tijd verstrijkt en ik ook in de zon door het gras zou kunnen glijden op zoek naar muizen of kuikens. Ik zei tegen slang: “Ik snap dat je een beetje lui bent geworden van dat liggen in je mandje, maar ik beloof je dat je huid, die nu zo dof en donker is eenmaal buiten alle kleuren van de regenboog zal aannemen. Buiten is een stuk meer te beleven dan in je mandje in mijn buik.”
Vertrouwen schudde zijn kopje en liet een donkerrood tongetje naar buiten krullen. Ik vroeg woede, verdriet en angst om hulp, maar die wilden me niet helpen; dit moest ik alleen doen. Ik vond dat ik lang genoeg geduldig was geweest en gaf vervolgens ongeduld de ruimte. Ongeduld besloot dat ik vertrouwen moest dwingen naar buiten te komen, waarop ik begon in te ademen via mijn neus en uitademen door mijn mond, steeds dieper. Beetje bij beetje kwam vertrouwen naar buiten. Ik voelde me als een clown die vlaggetjes uit zijn mond tovert. Toen vertrouwen zover naar buiten was gekomen dat ik hem voorbij mijn neus kon zien, zag ik dat hij doorzichtig was geworden. Hij was dikker dan toen hij in zijn mandje lag en gaf licht zoals de maan licht geeft. Ik moest blijven uitademen tot hij helemaal uit mijn mond was gekropen. De geboorte van vertrouwen was een feit. Het ging om me heen cirkelen en ik voelde mijn handen en voeten tintelen. Bloed begon weer door mijn lichaam te stromen en het donker werd minder duister. Alsof ik nu zelf licht gaf. Het deed me denken aan de afbeelding die je vaak bij een apotheek ziet staan, zo’n slang die kringelt om een stok. Zo eindigde het.
Ik deed het licht aan en moest wennen aan alles wat ik zag; het gezicht dat me aankeek in de spiegel leek van iemand anders, de verhoudingen van de dingen leken verschoven (de traptreden waren plots zo grof en lomp) en alle kleuren vloekten met elkaar. Net of ik door een vreemd Instagram filter in de ruimte keek. Het duurde een tijdje voor ik weer aan de dingen was gewend.
Als het donker is kun je enorm veel ruimte maken aan de binnenkant van je hoofd, terwijl je met het licht aan steeds wordt afgeleid door de dingen die je om je heen ziet. Gelukkig maar dat nacht bestaat en dat je lampen uit kunt doen. Ik raad iedereen aan eens met het donker te praten.